Siska Schoeters naar Frankrijk: “In de lange Citroën, slapend op een matras”

" © © VRT - Lies Willaert
Stephanie Rogeau
Stephanie Rogeau Medewerker KW

Nu haar televisieprogramma De Club een zomerpauze neemt, is het hoog tijd om televisiegezicht en Studio Brussel-stem Siska Schoeters over haar reizen te laten vertellen. Ze neemt ons mee naar haar kindertijd…

Toen wij klein waren, gingen we altijd met de auto naar Frankrijk. We gingen ook altijd naar dezelfde streek: Ronce les Bains, aan de oceaan. Ik kom uit een gezin met vier kinderen thuis. Mijn ouders hadden zo’n lange Citroën. Om de een of andere reden namen mijn ouders geen valiezen mee maar stak mijn moeder al ons gerief in platte, lange dozen. Ze sneed dan – op maat! – een matras uit een groot stuk mousse en legde die op de platte dozen. Daarop mochten wij met vier slapen.

Ik herinner me dat mijn broer altijd de eer kreeg om met zijn hoofd op de frigo te liggen. Achteraf bekeken weet ik ook niet meer waarom dat precies zo’n eer was want dat moet vreselijk geweest zijn. Heel krap ook, wij met vier in zo’n koffer in het pré-aircotijdperk. Mijn vader installeerde wel van die miniventilators met zuignappen aan de ramen. Geweldig vonden we dat.

Slaapdronken

We reden altijd ‘s nachts, om de file voor te zijn en ik weet nog hoe rustgevend ik het vond om zo wat op die matras te soezen en mijn ouders heel zachtjes en heel lief vooraan tegen elkaar te horen praten. En hoe spannend ik het vond, om midden in de nacht door mijn ouders wakker gemaakt te worden, slaapdronken naar de auto te worden gedragen en dan op die mousse verder te slapen.

Kinderen vroeger moeten toch anders geweest zijn dan kinderen nu want als ik dat doe met die van mij, dan zijn die – ping! – klaarwakker. Geen sprake van dat ze rustig verder zouden slapen op een mousse vanachter in de koffer.

Waterschuifaf

In Ronce les Bains stond op het strand in de zomer altijd een heel grote waterglijbaan. Een soort springkasteel maar dan met water. In mijn herinnering was dat ding ook gigantisch groot terwijl dat, als ik het nu zou terugzien, waarschijnlijk nogal zou tegenvallen. In elk geval: mijn zus, mijn broers en ik kwamen daar niet af gedurende de hele maand dat we er waren.

Lang voor we vertrokken begonnen we er ook al tegen onze ouders over te zagen: ‘Ik wil op de waterschuifaf! Ik wil op de waterschuifaf!’ Tot mijn vader zei: ‘als ik van iemand nu nog één keer het woord ‘waterschuifaf’ hoor, gaat die niet mee op vakantie’. Dus ik natuurlijk: ‘waterschuifaf!’ ‘Oké’, zei mijn vader, ‘jij gaat dus niet mee’. Drama! Ik naar mijn moeder: ‘Ik mag niet mee op reis van ons vader’. Waarop die zei: ‘Ah, maar dat is niet erg, dan moogt gij mee met mij op boodschap’. Wat ik een beetje verwarrend vond, want zo’n goede deal leek mij dat nu ook weer niet.