De wondere wereld van Luc: Tom Simpson in Rekkem

© PIETER CLICTEUR
Luc Dufourmont

Echt rustig is het nooit in het hoofd van Luc Dufourmont. Sommigen noemen het een afwijking, anderen een gave. In deze column neemt hij ons elke week even mee in zijn denkwereld. Soms grappig en dan weer intriest, maar altijd recht uit het hart en met een flinke dosis buikgevoel.

Mijn vier jaar oudere broer mocht elke zondag, na het verplichte bezoek aan de Sint-Niklaaskerk, voor een paar Belgische franken snoep kopen in het kleine, gezellige snoepwinkeltje dicht bij de kerk. Voor twee frank kon je er een pakje kaarten kopen met afbeeldingen van coureurs. De voorkant van de kaart was een mooie kleurenfoto en op de achterkant stonden de naam en het palmares van de renners. Maar het succes van die kaarten was ook het platte stuk roze kauwgom dat zich binnenin het pakje bevond.

De kaarten waren doordrongen van de geur van de kauwgom en zo kon je nog maandenlang genieten van je verzameling renners, kijken en snuiven. Wat opzoekwerk deed me terechtkomen bij Maple Leaf, de eerste kauwgomfabriek ooit uit Amsterdam, stichtingsjaar 1948. Misschien bekender van de Donald Duck Bubble Gum, die stukken roze gum verpakt in een glanzend papiertje waar een cartoon in vier plaatjes op stond. In 2003 hield de fabriek op te bestaan.

Dikke tranen liepen langs mijn bolle wangetjes

13 juli 1967, Tour de France, de buitentemperatuur op en rond de Mont Ventoux was toen 42 graden. Snikheet dus. In West-Vlaanderen was het die dag ook heet, 15 graden minder dan in het verre Zuiden maar naar onze normen, heet.

Ik zat in mijn witte onderlijfje naast mijn vader in de koele voorplaats. Het was te warm om te bewegen. Alle gordijnen waren dicht om de zon zo veel mogelijk buiten te laten. Op ons zwart-witscherm zagen we hoe een renner in elkaar zakte op enkele kilometers van de top. De renner met rugnummer 49, Tom Simpson stierf voor de ogen van het publiek. Terugspoelen kon niet maar hoefde ook niet, het beeld van een stervende held werd voorgoed op mijn netvlies gebrand.

Ik stond op zonder verder te kijken naar de koers en zocht de kaart met zijn foto op tussen alle andere naar kauwgum ruikende renners. Dikke tranen liepen langs mijn bolle wangetjes, mijn ouders waren duidelijk gepakt door de bom van emoties die dat kleine ventje van zes jaar teweegbracht. Ik scheurde de kaart eerst in twee en dan nogmaals tot er uiteindelijk acht gelijke stukjes over waren. In een leeg luciferdoosje van Union Match pasten de acht stukjes perfect. “Ik wil hem begraven aan het tuinhuisje”, kwam er pruilend uit mijn kindermond.

Ik wou hem begraven aan het tuinhuisje

“Wel, ‘t is goed jongen, mama gaat een mooi putje maken voor uw doosje en gij moogt hem begraven.” En daar lag hij dan, Tom Simpson, vijf centimeter diep onder Rekkemse grond. Mijn vader had nog een kruisje gemaakt van een houten wasspeld en plantte het mooi op dit minigraf. Ik schikte er nog wat pissebloemen rond en een brede glimlach verscheen door mijn tranen heen.

Amper zes jaar oud toen en toch staat die donkere dag uit de koersgeschiedenis voorgoed, diep in mijn geheugen gegrift.

https://www.youtube.com/watch?v=phLpL_xm0gU