“‘t Is gewoonlijk een oude die lang leeft”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Was ik niet verdwaald, ik had ‘De Nieuwe Molenhoek’ nooit gevonden. Ergens in een verloren straatje in een gat van een uitgat. Daar ligt het. In de Gentstraat in Vladslo. De lichtreclame is niet aan en als je tijdens het voorbijrijden niet omhoog kijkt, zal je nooit zien dat er een huis van troost en vertier te vinden is. De voordeur durf ik niet open te steken. Die lijkt privé. Dan maar langs achteren proberen. De geur van het urinoir verraadt meteen dat daar bierdrinkers vertoeven. Een van hen tref ik aan in de de veranda, vol prullaria uit grootmoeders tijd. Een figuur met een jolig hoedje en een dito snor onder de neus staat er een sigaretje te roken. Twee trekken en dan haast hij zich in mijn zog naar binnen. Hij wil mijn intrede niet missen.

Roger ligt onder de sloef. Of beter: onder de hele Brantano

Het geroezemoes dat van in de veranda te horen is, valt opeens stil, alsof iemand de volumeknop heeft omgedraaid. Alle ogen zijn op mij gericht. ‘Gij zijt niet van hier,’ zegt een man aan de toog. De rest van het gezelschap zit aan tafeltjes. “Nee,” zeg ik, “ik twijfelde om binnen te komen, ik wist niet zeker of het hier nog café was.” Gebulder en gelach, alsof ik een grap verteld heb. “Wat denk je?”, zegt iemand. “Dat het hier geestig is,” zegt een man die best ondertitels kan gebruiken, zelfs al is mijn moedertaal ook West-Vlaams. De man aan de toog is Marino. Hij was bakker, heeft een postuur die verraadt dat er al wat zoetigheid is ingegaan en een stem om op een bierbak het volk toe te spreken.

“We kennen hier allemaal mekaar. Het gebeurt zelden dat er hier iemand binnenkomt die we niet kennen. We hadden je al in de gaten van op straat. Ik zei het hé,” zegt hij tot de rest van het gezelschap, “dit is een nieuwe.” Maar het duurt niet lang of ik heb het gevoel dat ik hier al dertig jaar kom. “Ge moogt hier een gevulde portefeuille op de toog achterlaten en gaan plassen, er zal geen centiem uit zijn,” stelt Marino me gerust. Zijn ouders zitten er ook. Iedereen noemt ze ma en pa. De bakkerij van Marino was vroeger van hen. Ze gieten ze er ook niet naast. Vooral pa, of Rafaël, lijkt dorst te hebben. Wat moet hij anders met zijn mond?

Als hij iets zegt, snauwt zijn vrouwtje hem toe : “Zwijgt gij.”

Als hij iets zegt, snauwt zijn vrouwtje hem toe : “Zwijgt gij.” Waarop hij lachend nog een slok neemt. Roger licht toe dat Rafaël onder de sloef ligt. Of nog erger : “Onder de hele Brantano””. En Patricia wil weten of die winkelketen nog bestaat. Zo springen de conversaties van de hak op de tak. Uitbaatster Denise, een forse, fiere en mooie dame van 76, die al 53 jaar bier schenkt, is zuinig met de woorden. “Ja, een mens hoort dikwijls wat,” zegt ze. “Het is als in een biechtstoel hé, ik luister. Ik doe als die vier apen,” en ze wijst naar de beeldjes die tussen het keramiek en porselein op de wandkast achter de toog staan : “Horen, zien en zwijgen. En zeg jij eens wie de vierde is, dat ik geen vuile woorden moet gebruiken,” richt ze zich tot Marino.

Die vult graag aan : “En overal je kloten aanvegen.” Denise, of Nieze zoals ze haar allemaal noemen, spitst haar bleekblauwe kijkers om van onder haar volle witte haardos te zitten gniffelen. Wanneer er een zeldzame stilte dreigt te vallen, gooit ze er een van haar vele stoplappen en platitudes tegenaan : “Ja, een mens maakt wat mee als hij lang genoeg leeft.” Even pauzeert ze voor de timing en zegt dan : “Het is gewoonlijk een oude die lang leeft.”

Ik betaal daar niet voor. Ik hoor hier al lawaai genoeg.

Nog uit haar repertoire : ‘Mager en taai en graag op draai’ of ‘Zolang dat het nog kan’. Muziek speelt er niet in het café. “We zingen zelf als het nodig is,” zegt ze. “Ik betaal daar niet voor. Ik hoor hier al lawaai genoeg. Vroeger heb ik hier nog kip aan het spit gedaan en stond er hier een jukebox en een biljart. Maar toen was het café veel groter. We hebben het verbouwd om kamers te geven. Voor mensen die een domicilie nodig hadden. Gelijk Maarten. Hij is drie jaar dood. Had maar één been.” Ze toont me zijn doodsprentje. “Nieze houdt dat allemaal bij,” legt Marino uit. “Als er iemand sterft, doen we een omhaling en zorgt zij voor een krans. Van de vrienden. Dan kan er wat af. Want het is hier maar een euro voor pintje.”

“En op maandag heb je een verse soep tegen dezelfde prijs,” vult Nieze aan. Haar eigen man is zes jaar overleden. Hij was plakker zegt ze. “Geen toogplakker, maar stukadoor.” En doordat de dood even een thema is, is Las Vegas dat ook. “Die Amerikanen zijn zotten met hun wapens.”

Marino weet het beter dan wie ook. “Altijd problemen met wapens. We hebben het gezien hier wat verder in de straat. Mensen die een wapen in huis hadden. De jongen van dertien heeft zich een kogel door het hoofd gejaagd. En hetzelfde met Norbert. Hij had een winkel van huishoudapparaten. Na een inbraak wou hij een geweer om zijn gezin te beschermen. Hoe is het geëindigd? Hij heeft zijn vrouw doodgeschoten en daarna zelfmoord gepleegd. Nee, wapens, dat hebben we hier niet nodig.”

Carlos komt net binnen, kijkt naar zijn broek en van tussen de weinige tanden die hij nog heeft, spuwt hij het uit : “Mijn wapen, ik heb het altijd mee.” En hij wijst naar zijn kruis. “Amen,” zegt Nieze.