Priester Walter Viane was tien jaar buddy voor aidspatiënten: “Christus zou dat ook gedaan hebben”

Walter Viane: "Ik ben geen pottenbreker, maar probeer de mildheid, de barmhartigheid en de zachtmoedigheid te beoefenen." © HH
Hannes Hosten

Priester Walter Viane (69) uit Nieuwpoort was in de jaren ’80 en 90′ tien jaar lang buddy van aidspatiënten. Hij bood hen morele en praktische hulp in hun laatste levensmaanden. Aids was toen nog een verwoestende ziekte, die mensen in sneltempo kapot maakte. “Ik ben heel dankbaar dat ik dit heb mogen doen”, aldus Walter. “Jezus Christus stelde ook niet veel vragen als hij een melaatse genas. Hij vroeg ook niet hoe hij aan de ziekte was gekomen. Maar hij heeft ingegrepen.”

Dit artikel maakt deel uit van ons dossier ‘Aids in West-Vlaanderen’.

Walter Viane, afkomstig uit Sint-Kruis-Brugge, is sinds 17 jaar pastoor in Nieuwpoort. Hij trekt zich sinds enkele jaren ook het lot van de vluchtelingen aan. “Hen opvangen, zoeken naar een woning, meegaan naar een advocaat of naar het ziekenhuis, brieven vertalen, kosten helpen betalen… Ik ben geen pottenbreker, maar ik tracht het evangelie te beleven zoals Jezus. Per slot van rekening is Hij onze voorganger. Ik probeer de mildheid, de barmhartigheid en de zachtmoedigheid te beoefenen.”

Met die ingesteldheid raakte Walter, nog voor hij in 1992 tot priester werd gewijd, bij de hiv-problematiek betrokken. “Ik studeerde voor priester in Antwerpen en werkte nog deeltijds in de verzekeringssector”, vertelt hij. “Halfweg de jaren ’80 zag ik op televisie een reportage over wat in de Verenigde Staten met aidspatiënten gebeurde. Ze werden gediscrimineerd en uitgesloten, ziekenhuizen en verpleegkundigen wilden hen niet meer behandelen… Dat choqueerde mij. En ik vatte het idee op om, mocht die problematiek naar België komen, me daarvoor in te zetten.”

Buddysysteem

“Het duurde dan niet meer zo lang of hiv waaide inderdaad naar hier over, hoofdzakelijk in het homomilieu in de grote steden. Ik vernam dat een organisatie in Brussel het buddysysteem op poten zetten en vrijwilligers vroeg. Ik stelde me meteen kandidaat. Ik was toch maar alleen. Ik hoefde niet te vrezen dat ik vrouw of kinderen wees zou maken. En ik deed het vanuit mijn geloof. Je moet mensen in nood helpen. Eerst moesten we in de weekends een opleiding volgen. Daar werden alle facetten van het omgaan met en behandelen van die mensen uit de doeken gedaan.”

“Ik was toch maar alleen. Ik hoefde niet te vrezen dat ik vrouw of kinderen wees zou maken”

“Het principe was dat elke cliënt twee buddy’s kreeg, maar door een tekort aan vrijwilligers ging ik zowat elke keer alleen”, weet Walter nog. “Tussen 1985 en 1995 begeleidde ik zo een vijftal mensen. Dat duurde vier tot zes maanden, want op dat moment hadden aidspatiënten niet meer langer te leven. Ik begeleidde telkens maar één iemand tegelijk. Dat was voldoende voor mij, want ik was ook nog aan het studeren. Maar omdat ik in Antwerpen studeerde, was ik daar veel en kon ik ook daar mensen begeleiden.”

Met groot hart en klein hartje

“De organisatie bracht me in contact met een cliënt. Zij zochten vooraf uit wie het dichtst in de buurt woonde en met wie de kans het grootst was dat het zou lukken. Ik ging dan naar hen toe met een groot hart en tegelijk een klein hartje… De deur ging open en daar stond hij dan. Je gaf een hand en wist dat je niet besmet zou worden, maar dat voelde toch anders aan dan bij iemand anders. Je zag dat hij al getekend was door de ziekte. Je dronk een potje koffie en maakt kennis. En je keek of het klikte, van beide kanten, want anders kon je niet doorgaan.”

“In het begin ging ik wekelijks naar mijn buddy. Later groeide het vertrouwen en kwam ik er meer over de vloer. Je at eens samen, bekeek foto’s of een film… Als de partner gaan werken was, bracht je hem eens hier of daar of ging samen naar de dokter. Je betekende een morele steun, maar bood ook praktische hulp. Eens boodschappen doen of zo. En je ging wandelen, soms met de rolstoel, eens een pannenkoek eten… voor zover het nog ging. Na een tijd waren ze maar een schim van zichzelf meer en wilden zo niet gezien worden.”

“Naar het einde toe waren de contacten intenser en kwam alles naar boven. Het hele leven en wat er verkeerd was gelopen. Stukgelopen contacten met de ouders… Ik probeerde hen dan weer samen te brengen, zodat ze afscheid konden nemen en in vrede sterven. Maar dat lukte niet altijd. Soms wou de mama wel en bleef de papa stug, soms was het omgekeerd. Maar het was altijd het proberen waard. Hoe vrijer die mensen waren van spanning, hoe rustiger ze konden heengaan.”

“Bijna altijd homo’s”

“Mijn eerste cliënt was een kapper uit Antwerpen, die oorspronkelijk uit West-Vlaanderen kwam”, herinnert Walter zich. “Hij was in Antwerpen gaan wonen omdat zijn homoseksualiteit bij ons niet geaccepteerd werd. Hij had hard gewerkt, goed verdiend en een appartement aan zee gekocht. Hij is dan ook in Mariakerke gestorven en in het Duinenkerkje begraven. Die man had een relatie, maar hij en ook mijn latere buddy’s staken niet weg dat trouw in homoseksuele relaties minder ernstig werd genomen dan in heterorelaties. Seks en liefde waren niet hetzelfde. Toen toch niet, dat is nu wel veranderd. Mijn buddy’s waren allemaal homo’s, behalve kortstondig één vrouw die vrijwilligster was geweest in Congo. Zij had hiv opgelopen door een relatie met een Congolees die na een ongeval besmet bloed had gekregen.”

“Zo’n begeleiding kroop serieus in je vel“, verzekert Walter. “Die patiënten waren twintigers, dertigers, veertigers. Elk geval was natuurlijk verschillend. De partner van mijn eerste cliënt had hetzelfde leven geleid als hij, maar was niet besmet geraakt. Dat vonden ze onrechtvaardig. Na het overlijden van de man had ik nog vijf jaar contact met die partner. Ook hij apprecieerde wat ik gedaan had. Ik had dan ook heel intieme momenten gedeeld. De laatst nachten zat ik aan zijn sterfbed. Slaap jij maar eens uit, ik ga wel waken, zei ik dan.”

“Trouw werd toen in homoseksuele relaties minder ernstig genomen dan in heterorelaties”

“Je wist dat vroeg of laat het afscheid kwam, maar voor mij was dat niet van die aard dat ik er na één keer genoeg van had. Het was telkens een klap voor mij, al besefte je dat het de enige oplossing was. Rationeel wist je, op het moment dat je eraan begon, dat die klap eens zou komen. Maar je hebt ook een hart hé. Enkele keren ging ik als priester voor in de uitvaart en dat was telkens een mooi verwerkingsmoment. De begrafenissen waren altijd massabijeenkomsten. De steun en solidariteit van de groep was immens.”

“Hun natuur gevolgd”

“Van de patiënten die ik begeleidde, heb ik niemand horen zeggen dat het zijn eigen schuld was. Ze hebben hun natuur gevolgd en gedaan wat haalbaar was. Ze waren niet meteen homo en begonnen een relatie, er ging altijd een hele periode van cafés, bosjes en parkings aan vooraf. Tot ze zekerheid hadden over hun geaardheid. En plots hadden ze ergens hiv gevangen. Want wie het al had, vertelde dat er niet bij hé. Ze wisten dus ook niet waar het gebeurd was, ze merkten enkel dat ze vermagerden en ziek werden. Dikwijls voelde ik opstandigheid. Waarom ik wel en een ander niet, hoewel die nog een veel losbandiger leven leidt?”

“Als er toch niets meer aan te doen is, zal Onze-Lieve-Heer niet kwaad zijn als mensen elke dagen of uren minder moeten afzien”

“Die mensen hebben hun natuur gevolgd en gedaan wat haalbaar was. Niet iedereen kan of wil voldoen aan een ideaalbeeld. En wie zijn wij om mensen te verplichten?”, vindt Walter Viane.© HH

“De buddy die mij het meest getekend heeft, was een beroepsmilitair, die samen was met een kelner. Ik leerde ook de ouders en zus van die jongen kennen. Hij takelde zienderogen af en drong sterk aan op euthanasie. Ook de ouders, die elke dag van Ieper naar Oostende gingen om hem te bezoeken, zagen ervan af om hun jongen zo te zien aftakelen. En de zoon had het moeilijk om te zien hoe zijn ouders eronder leden. De vraag naar euthanasie kwam van beide kanten, ook van de vriend. Ik ben dan eens met de dokter gaan praten.”

Euthanasie

“Het is iets wat je misschien niet van een priester verwacht, maar ik vind dat je geval per geval moet bekijken. In dit geval waren ook de artsen aan het einde van hun Latijn. Ik was eens een week in Amsterdam bij pater Jan Van Kilsdonk, een jezuïet en actief in de studentenparochie van Amsterdam. Hij zag elke week patiënten sterven aan aids. Hij vond dat, als er toch niets meer aan te doen is, Onze-Lieve-Heer niet kwaad zou zijn als mensen enkele dagen of uren minder moeten afzien. Het zijn zware beslissingen, waar je erg gewetensvol mee moet omgaan. Maar je moet menselijk blijven.”

“Ik was erbij toen die patiënt euthanasie kreeg”, vertelt Walter. “Het zou laf zijn geweest om daar niet te zijn. Zijn ouders en hijzelf hadden het ook gevraagd. Was ik er niet geweest, dan zou het een puinhoop zijn geworden. Maar de pijn was daarom niet minder erg. Ook die mensen zijn heel lang contact blijven houden. Ze waren dankbaar om wat ik gedaan had.”

“Evenwicht tussen afstand en nabijheid”

“Mijn eerste keer als buddy was de zwaarste keer. Je moet een evenwicht vinden tussen afstand en nabijheid, zodat je niet te veel meesleept. Je moet het zo intens mogelijk beleven als je bij hen bent, maar ook achterlaten op andere momenten. Dat is niet makkelijk. Na een tijd trad ik niet meer op als buddy omdat de vraag niet meer kwam. De medische wetenschap ging sterk vooruit. Mensen werden wel nog ziek, zeker in het begin, maar gingen er niet meer van dood. Nu is de ziekte vrij goed onder controle en leiden hiv-patiënten een redelijk normaal leven. Ik ben dan wel nog enkele jaren voordrachten gaan geven in scholen.”

Bisschop Vangheluwe wou mijn activiteiten als aidsbuddy destijds niet officialiseren. Ik mocht doorgaan, maar moest binnen de lijntjes kleuren. Ik was een beetje ontgoocheld, maar in 1995 kreeg ik toch een bijzondere zending voor aidspatiënten, seropositieven en hun directe omgeving. Een positieve stap, al was de grootste storm toen al gaan liggen. Maar ik denk dat doorheen de jaren wel wat meer openheid groeide tussen wat de Kerk zegt en wat in de praktijk gebeurt. Zo erkent de Kerk nu het condoom als weg van het minste kwaad, beter dan andere mensen te besmetten. Al is de boodschap natuurlijk ook niet dat condooms alles oplossen.”

Ideaalbeeld

“Het is best om trouw te blijven aan één partner, maar niet iedereen is daartoe in staat. Wie zijn wij om mensen te verplichten?”, vraagt Walter zich af. “Niet iedereen kan of wil voldoen aan een ideaalbeeld. Wie het meest pleit voor trouw aan één partner, is door de band zelf niet getrouwd. Destijds moest ik eens gaan spreken in een katholieke school, maar het woord ‘condoom’ mocht ik niet gebruiken. Als het zo zat, kon die spreekbeurt niet doorgaan. Ach, ik begreep het wel. De school was bang van de reactie van de ouders. En om leerlingen en subsidies te verliezen.”

“Ik moest gaan spreken in een katholieke school, maar mocht het woord ‘condoom’ niet gebruiken”

Ik ben dankbaar dat ik dit heb mogen doen en het vertrouwen kreeg van die mensen. Het is voor mij een verrijking geweest. Ik heb effectief tandartsen en ziekenhuizen gezien die geen aidspatiënten wilden behandelen. Van homoseksualiteit heb ik veel hoeken en kanten gezien. Maar het is nu eenmaal zo dat één op tien van de mensen homogericht zijn. En er waren ook mensen die besmet raakten. Je kan dat niet blijven ontkennen en zeggen: jullie zijn quantité négligeable. Christus zou dat ook niet gedaan hebben.”