Frank Vierstraete lacht graag, maar: “Toen ik de wrede ziekte had, viel er niet meer te lachen”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Maak kennis met Frank, de voormalige cafébaas van De Klokke.

“Ik ben Frank Vierstraete”, zegt de kleine man die zoals velen op de Nieuwjaarsdrink onder een muts zit. Zijn naam doet een belletje rinkelen. Zijn gezicht komt me niet onbekend voor. “Ben jij geen caféuitbater?”, vraag ik hem. “Gewis”, zegt hij op zijn Kortrijks. Of in minder sappig en beschaafd Nederlands: “Dat ben ik geweest.” Een bewijs dat je met het dialect tijd en woorden bespaart. “Ik heb veertig jaar café gehouden. De Klokke. Maar ik ben gestopt. Ik woon nog in de buurt, op een appartement, iets verder op de Oudenaardsesteenweg. Ik deed het nog graag. Ik heb het altijd graag gedaan. Maar na veertig jaar was het goed geweest. Ik had heel brave klanten, maar ik wou zelf nog wat profiteren en op avonden zoals deze eens bij de mensen zijn.” En om zelf een pintje te drinken wellicht? Een voorzet die hij er maar hoeft in te koppen. Maar hij speelt de bal terug. “Nee, een wijntje. Ik heb nooit bier gedronken. Echt waar. Ik moet hier dringend een wijntje vinden. Maar ik vind het zo al formidabel. Er zijn kraampjes waar je frietjes kunt krijgen, oliebollen, van alles en nog wat. De sfeer is geweldig. Ik ben heel blij. En preus lik fjèrtig.”

Mijnheer de presentator

Terwijl hij even staat te zwellen van trots, vraag ik hem wat hij doet met zijn tijd, nu hij gestopt is met werken. Hij corrigeert me meteen. “Ik ben gestopt met caféhouden. Maar ik zit nog een beetje in de cultuur. Nee, ik doe niet aan ballet. Dat zou niet goed komen. Ik presenteer twee concerten in de schouwburg. Voor het Kortrijks Lyrisch Toneel. Mochten er mensen zijn die erbij willen zijn, ze vinden plaats op 20 en 27 januari. Ik moet eerlijk zijn, de 20ste raak je er niet meer in.”

Dat is als melk zetten voor de kat om ze dan weer weg te nemen. “Maar voor de 27ste zijn er nog kaarten,” zegt hij. “Het zal heel mooi zijn.” Zelf zal hij die avond wellicht niet zingen. “Maar ik heb nog gezongen,” voegt hij er aan toe. “Ik ben geen tenor, geen bas, en nee, alleszins geen castraat. Ik ben euh, ja, hoe zeggen ze dat? Ik ben een beetje humoristisch. Voor mij moet het allemaal om te lachen zijn.” Hij durft zichzelf zelfs grappig te noemen, “al zal mijn vrouw dat tegenspreken.” Maar we hadden het over zijn bezigheden. “Ik doe nog mee in de Kortrijkse Revue ook. En ik heb me dit jaar geëngageerd bij Team Burgemeester.”

Te klein om burgemeester te zijn

Plots valt mijn frank. Ik sta te praten met een politicus. “Bwa, ik zou mezelf geen politieker noemen.” Was het zijn bedoeling om burgemeester te worden? “Nee,” zegt hij. “Daarvoor had ik niet de goeie gestalte, ik was niet groot genoeg. Maar ik heb me goed geamuseerd tijdens de campagne. Ik heb veel nieuwe mensen leren kennen. En ik ben er nog eens keihard voor gegaan. Ik zou dat vroeger nooit gedaan hebben. Als je café houdt, moet je je politiek wat op de vlakte houden. Maar echt, ik heb me geamuseerd.” Verdere ambities heeft hij niet. Ook een carrière als minister is niet aan hem besteed. “Die vallen om de haverklap. Ik val dan wel van niet hoog, maar toch, ik zie dat niet zitten.”

Plots horen we een ambulance. “Het is de MUG. Chapeau voor die mensen, op kerst en nieuwjaar staan ze er ook.” Voor hij zijn lofrede kan afsteken, moet hij antwoorden op de volgende vraag. Want we weten nu al wie hij is, wat hij doet en niet wil doen, maar we weten nog niet wat hij zou willen doen. Frank hoeft niet lang na te denken. “In het jaar 2000 ben ik immens ziek geweest. Ik heb de wrede ziekte gehad. Doorgaans lach ik graag, en ik verkoop graag onzin, maar toen viel er niet meer te lachen. Mijn grote droom is om gezond te blijven en nog één en ander te doen met cultuur. Gezond blijven, dat is de grootste droom die je kan hebben in het leven. Ik ga liever eens eten met mijn dokter, dan dat ik in zijn kabinet moet binnenstappen.”

‘t Goa nie goan

En dan schuift er plots een kleine pagadder onder zijn arm. Hij stelt zich voor als Xander Vlems en zegt dat hij van Lommel is. “Dat is mijn kleinzoon. En mijn beste vriend. Dit jaar wordt hij 9. Jaren terug heeft mijn dochter daar iemand leren kennen en ze is naar Limburg verhuisd, 175 kilometer ver.” En samen met Xander bieden zich nog 2 vrouwen aan, die goed en wel in muts en sjaal verpakt zijn. “Dag”, zegt de ene. Ze schuift de sjaal weg van haar gezicht en stelt zich voor: “Ik ben de vrouw van Frank. Mijn naam is Mieke Voet, afkomstig van Aarsele.” Ze wijst naar de andere dame en zegt: “En dit is mijn dochter Delfien.” Die krijgt niet meer gezegd dan ‘dag’. Want moeder is aan het ratelen. “Hoe vind je het hier?” Voor ik de kans krijg om te antwoorden, zegt ze zelf: “Ik vind het supertof. Het is aangenaam, het voelt wat koud aan, maar ik heb mijn muts aan, ik ben goed geëmballeerd.”

En intussen schuift Xander aan bij zijn oma. “En dat is mijn hele toffe kleinzoon”, zegt Mieke. Jammer dat hij geen West-Vlaams spreekt, laat ik me ontvallen. “O, maar hij spreekt West-Vlaams”, reageert Delfien. En prompt geeft Mieke een demonstratie. “Als ik tegen hem zeg: ‘t Goa nie goan’, dan krijg ik het meteen terug.” Xander reageert als op commando: “‘t Goa nie goan.” En plots staat ook Vincent Van Quickenborne erbij. “Aha, de Vierstraetes.” Hij wrijft Xander over zijn muts en lacht: “Jou ken ik ook nog, van bij de installatie eerder deze week. Je was er ook hé.” Xander knikt. Terwijl het juiste antwoord natuurlijk ‘Joak’ is. Maar wellicht heeft hij in Lommel geleerd dat je moet knikken als de burgemeester iets vraagt.