De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

In ‘t Oud Gemeentehuis in Sint-Eloois-Winkel: “Altijd lachen met clowns aan de toog”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan.

Ik had er waarschijnlijk al vijf keer aan de deur gestaan, daar aan ‘t Oud Gemeentehuis op het Kerkplein in Sint-Eloois-Winkel. En ik wou er eens binnen. Omdat de vrouwentongen voor het raam, de buiskachel in de keuken, de cementtegels op de grond, en de lambrisering en oude foto’s aan de muur me zeiden dat er verhalen te rapen vielen. Uit de tijd dat mensen nog op café gingen om te praten.

© Kurt Vandemaele

Intussen weet ik dat de openingsuren er niet aan de deur hangen, omdat de vaste klanten liever geheimhouden dat Margrietje alleen nog opent tussen tien en half één. En dat ze stipt sluit omdat ze iedere middag mag aanschuiven aan tafel bij haar schoonzus, de vrouw van haar jongste broer, het guitige kereltje op de familiefoto die in het café hangt. Het jongetje is intussen 76. En van de twaalf kinderen op de foto zijn er nog slechts vijf in leven. Margrietje is bijna 81 en een van de jongsten van die bende van twaalf.

(Lees verder onder de video)

Op de foto draagt ze hetzelfde schattige jurkje als haar tweelingzusje. “Dat is ook een tweeling”, wijst een van de tooghangers naar twee mannen die samen aan een tafeltje zitten, elk voorzien van een kelk streekbier. Ze lijken helemaal niet op elkaar: de ene is groot en draagt een pet, de andere komt nog niet aan de schouders van zijn buurman, is witgrijs en krijgt alleen nog fluistergeluid uit zijn keel. “Zijn jullie een tweeling?” De grote schudt van neen. “Hij is de helft van een tweeling,” wijst hij naar de kleinste.

Haar twee broers waren eeuwige jonkmannen. Ze reden tot hun laatste dagen met een paard door de parochie

Een grappige lawaaimaker aan de toog weet meer: “Zijn vader dacht eraan één grote te maken, maar hij is in plaats daarvan voor twee kleintjes gegaan.” Margrietje haar tweelingzus leeft nog. Maar de twee broers die net als zij ongetrouwd zijn gebleven, zijn niet meer. Eeuwige jonkmannen. Ze reden tot hun laatste dagen met een paard door de parochie.

“Ja, ik ben een oude jonge dochter,” zegt Margrietje met zachte stem. De glimlach op haar lippen is al even zacht. Het klinkt beter dan oude vrijster. Margrietje zou ongetwijfeld aan een man geraakt zijn, mocht ze dat gewild hebben. Fans genoeg. “Ik ben thuis gebleven omdat iemand het café moest doen,” zegt ze. “Ik heb het altijd graag gedaan.”

Margrietje is thuis gebleven omdat iemand het café moest doen

Haar broers hielden zich bezig met de boerderij. “Het was een kleine hofstee. We hadden wat koeien, die we als kind over straat naar de weiden brachten en later huurden we nog een boerderij erbij om er het land te bewerken. We hadden ook twee benzinepompen. En we verkochten ook boter en melk.” “En kolen,” roept er een van de mannen. “‘t Is waar,” zegt ze. “We hebben nog kolen verkocht ook.”

Dat was vroeger. “Toen kon dat allemaal,” zegt Germain. Hij heeft zijn stofjas aan. “Nu zou het niet meer gaan. Nu kan er niets meer. Ik ga graag vechten met de hanen. Wel, ik moet daarvoor naar Frankrijk. Daar mag nog van alles waar je hier niet aan moet denken. In Bethune, Abele, Roubaix en Tourmignies.”

Ik moet weg kunnen, onder de mensen komen

Germain is 84 en een vaste klant. “Ik moet buitenkomen. Want het zijn lange dagen als je alleen thuis zit. Ik kan je niet zeggen hoeveel uren ik al naar buiten heb zitten staren, naar mijn tuinhuis. Ik ken iedere plank die erin zit. Godverdomme, de eenzaamheid. En ik mag niet klagen. Ik voel mee met die madammetjes die de godganse dagen van achter hun gordijntjes naar buiten zitten te kijken. Ik zou gek worden. Ik zeg het, ik moet weg kunnen, onder de mensen komen. Zoals hier. Het is altijd lachen met die clowns aan de toog.”

© Kurt Vandemaele

“En ja, dan drink ik er eentje. Of meer. Water moet ik niet hebben. Dat kan ik thuis drinken. Thuis drink ik nooit bier. Nooit. Maar op café krijg ik geen water door mijn keel.” Een van de tooghangers zit mee te luisteren: “Ge zult niet lang meer moeten drinken. Want er schieten haast geen cafés meer over.”

Ik ben opgegroeid tussen de varkens. Thuis hadden we er vijfhonderd lopen. We aten alleen de exemplaren die dood lagen

De man in kwestie is slager. En krijgt te horen dat de slagerijen misschien nog wel vlugger zullen verdwijnen dan de cafés. Hij haalt zijn schouders op. “Ik ben opgegroeid tussen de varkens. Thuis hadden we er vijfhonderd lopen. We aten alleen de exemplaren die dood lagen. Mijn vader wou geen zwijn slachten voor eigen gebruik. Uit bendigheid, gierigheid. En geen van de vijf kinderen is ooit ziek geworden.”

© Kurt Vandemaele

De lawaaimaker voelt zich geroepen om er nog iets aan toe te voegen: “Ik zal meer zeggen: als ze vette darmen aten, dan haalde zijn vader er zelfs de stront niet uit.” Margrietje gniffelt. Jacques wijst naar de heiligenbeelden die van op de wandkast meekijken. “Margrietje, je zou ze beter draaien. Ik denk niet dat ze tegen zoveel viezigheid kunnen.” En Margrietje wel, wil ik weten. “Er zit een filter in. Die hebben ze erin gestopt toen ze haar hier hebben neergezet.”

De man met de vuile moppen wil niet met zijn naam of gezicht in de krant. Zijn voornaam heeft hij gemeen met een populair streekbier. “Hoe meer, hoe liever” noemen ze hem niet toevallig. “Ik mag hier alles zeggen”, buldert hij. “Wat wil je? Ik heb hier zeker al drie huizen achtergelaten.”