Familie Bucsan belandde door oorlog in Rumbeke en bleef er plakken

Andries Bucsàn vertelt met veel respect het levensverhaal van zijn vader. (Foto SB) © STEFAAN BEEL
Redactie KW

Het ene mensenleven is duidelijk het andere niet. En dat van Florian Bucsán, geboren op 23 november 1912 in Budapest zeker niet. Als kind kwam hij naar hier om aan te sterken na de oorlog in zijn vaderland en hij is nooit meer weggegaan.

De familie Bucsán leefde op de flank van de berg Boeda in het andere deel van Budapest. De vader van Florian werkte 42 jaar lang in een plaatselijke steenoven/pannenfabriek als steenbrander en zijn moeder Juliano Szabo was er dagelijks aan de slag als uitzetster. Ze kregen zeven kinderen, Florian was er één van.

Aansterken

Hongarije had als bondgenoot van Duitsland de Eerste Wereldoorlog verloren. Het communisme stak de kop op en een burgeroorlog teisterde het land. Door het Verdrag van Trianon (Versailles) van 4 juni 1920 werden hele gebiedsdelen van het koninkrijk Hongarije aan Roemenië, Joegoslavië, Tsjechoslowakije en Oostenrijk toegekend. Hongaren die in de opgesplitste gebieden leefden, vluchtten in grote getale naar het gehalveerde vaderland terug, waar de economie was ingestort en er zo weinig te eten was.

In die armoedige omstandigheden groeide de kleine Florian op. Hij ging nauwelijks naar school en werkte al op achtjarige leeftijd dapper mee in de pannenfabriek.

Rond 1922 begon de emigratie van ondervoede Hongaarse kinderen. Ook Florian mocht een jaar gaan bekomen in Couvre in het Zwitserse Juragebergte. En dat was nog maar een begin van een lange tocht die uiteindelijk in Rumbeke zou eindigen. Later kwamen veel Hongaarse kinderen naar België om gedurende een half jaar in gastgezinnen aan te sterken. Het Internationale Rode Kruis selecteerde in Hongarije de kinderen en nationale hulporganisaties regelden dan die ‘gezondheidsvakanties’. Men schat het aantal op 25.000 tot 30.000 kinderen.

Paspoortje om de nek

Na zes maanden zat het verblijf er volgens de officiële richtlijnen op. In de praktijk bleven ze vaak langer en sommigen keerden nooit meer naar Hongarije terug. De uitwisseling kaderde in een Belgisch-Hongaarse kinderactie. De tocht met de trein ‘Hongaartjes’ startte op 3 november 1925 en duurde drie dagen en drie lange nachten. Florian was 13 jaar toen hij met 700 lotgenootjes moe, bleek en ondervoed en met een paspoortje om de nek voorzien van de nodige politiestempels in België arriveerde.

“42 kindjes reisden door naar Rumbeke. Eén van hen was Florian Bucsán”, begint zoon Andries een lang verhaal. “Ze werden na aankomst in het station van Rumbeke in een zaal van het klooster samengebracht, werden er met chocolademelk en eierkoeken verwelkomd. In een andere zaal zaten pleegouders te wachten.”

Enkele dagen voordien deed de toenmalige pastoor vanop de kansel, aan het gelovige volk, een warme oproep om zich als tijdelijke pleegouder te melden. Landbouwer Constant Roose had goed naar de pastoor geluisterd en was in het klooster bij aankomst van de kinderen aanwezig. Hij liep de lange rij kinderen af, nam Florian bij de hand en wandelde met hem naar zijn hofstede aan de Rumbeekse Kazandstraat waar hij woonde met zijn broer Leonard en zus Amelie, allen ongehuwd en beter gekend als de ‘kinders Roose’.

Geen rusthuis

Na drie jaar werd een decreet van kracht waardoor de Hongaarse kinderen terug naar huis moesten. Voor Florian werd het een pijnlijk afscheid. Blijkbaar konden de kinders Roose hun kleine beschermeling niet missen, want toen de mogelijkheid zich voordeed om Hongaarse kinderen terug te laten overkomen, hebben ze niet getwijfeld. Ze hebben zelfs het nodige geld gestort om hem terug naar België te halen. Zo komt het dat Florian tien maanden later terugspoorde naar de oevers en de weilanden aan het Roeselaarse kanaal en door de kinders Roose ongekunsteld en in ouderwetse naarstigheid werd opgevoed.

Vader en moeder Bucsán + de 11 kinderen.In het midden de moeder van Florian (Juliano Szabo).Andries (de verteller in het verhaal) staat uiterst links met het vlinderdasje
Vader en moeder Bucsán + de 11 kinderen.In het midden de moeder van Florian (Juliano Szabo).Andries (de verteller in het verhaal) staat uiterst links met het vlinderdasje© STEFAAN BEEL

Eerst volgde Florian de laatste jaren van de lager onderwijs in de gemeenteschool bij meester Verbanck. Het Nederlands had hij, door de omkadering op school en thuis, bijzonder snel onder de knie. Maar werkte liever en bleef dan ook het liefst thuis om op de boerderij te helpen. “Op zondagvoormiddag volgde hij een school voor mechaniek, want vader was bijzonder schrander en had bovendien een enorme liefde en vaardigheid voor alles wat met (landbouw)werktuigen te maken had. Hij was heel handig en gebruikte dat talent met verve”, weet Andries.

In 1936 nam Florian het boerenbedrijf over. Toen zijn pleegouders voorstelden om hun oude dag in het plaatselijk rusthuis door te brengen, weigerde hij kordaat en hij heeft ze alle drie tot aan hun dood opgevangen en begeleid.

“In 1937 huwde vader met Germaine Van Moen, landbouwersdochter van op Den Aap. En in 1938 werd Martha als eerste van elf kinderen geboren”, gaat Andries glimlachend verder. “Nadien volgde Michiel in 1940, Mariska in 1941, Floris in 1942, Juliska in 1945, Ilonka in 1948, ikzelf in 1950, Geert in 1954, Rozika in 1955, Jozef in 1956 en tenslotte Stefaan in 1957.” De familie Bucsán is inmiddels aangegroeid met 32 kleinkinderen en 59 achterkleinkinderen.

“Ikzelf en mijn broers hebben vele technische eigenschappen en vaardigheden van ons vader geërfd. We zijn allemaal actief in de autobranche (garage, carrosserie) of in de land- en tuinbouw”, vult Andries aan.

Vertaalbureau

Zijn vaderland Hongarije is Florian nooit vergeten. Meermaals is hij er teruggekeerd om de familiebanden aan te halen. “Eerst stiekem, op gevaar af daar te moeten blijven. Later met moeder en met één van ons. Ikzelf ben met mijn vader in 1962 naar Budapest met de auto afgereisd. Het was een fantastische ervaring”, blikt Andries terug.

Vader Florian stichtte en leidde als voorzitter ook jarenlang de Magyar Flamand Baratsag of de Hongaarse-Vlaamse Vriendenkring. Elk jaar was er een groot feest voor de uitgeweken Hongaren bij Georges en Denise van het legendarische ‘t Oud Stadhuis. “In een familiale sfeer en bij een copieuze maaltijd en veel drank werd er dan druk nagekaart over hun mooie en verre vaderland aan de Donau en over het leven van toen in Budapest. Dat jaarlijks Hongaars feestelijk weerzien wordt door onze familie verder georganiseerd, we komen nu samen in de Zilverbergstatie.”

“Vader was vaak ook de tolk van de naar hier uitgeweken Hongaarse gemeenschap, ook bij officiële en andere instanties. Naar het eind van het jaar was het bij ons thuis een komen en gaan van Hongaren. Vader vertaalde dan belangeloos voor zijn Hongaarse vrienden, in het licht van de overgang van oud naar nieuw, brieven en kaartjes van het Nederlands naar het Hongaars en omgekeerd. Vader richtte vanaf november de beste kamer in als zijn jaarlijks vertaalbureau”, grapt Andries.

Florian is op 11 maart 1997 aan zijn werkbank plots gestorven. “In alle vrede gestorven op de boerderij waar hij 72 jaar eerder als kind op de vlucht voor honger en ontbering was aangekomen.”

(AD)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier