“Alweer die vreselijke angst”

Redactie KW

In onze provincie namen 5.500 kinderen deel aan de wedstrijd Junior Journalist van het Davidsfonds. Justine Verhee uit Nieuwkerke kreeg de eerste prijs bij de eerste graad secundair. Haar verhaal gaat over een klifduiker die een fatale sprong maakt.

Daar stond ik dan. Met bezwete handen. Met knikkende knieën. Met ijskoude voeten. Ja, wat wil je? Ik stond op de rand van een klif op een hoogte van 28 meter! Het was de eerste keer dat ik me inschreef voor een klifduikwedstrijd. Pure adrenaline schoot door m’n lijf. Ik voelde hoe de haartjes op mijn armen rechtop gingen staan. Dat gevoel gaf me steeds rillingen. De leraar had me wel goed opgeleid, maar toch was ik nog bang dat ik te pletter zou storten. Dat ik morsdood zou zijn. Zo slap als een pudding. Ik vroeg me af waarom of voor wie ik dit eigenlijk deed. Was het voor mijn zusje, die ondertussen al twee jaar, drie maanden en zestien dagen was gestorven? Of was het voor mijn drieënnegentigjarige opa, die zo in me gelooft? Misschien was het wel voor de kat? Ik wist er geen raad mee. Ik besloot voor mezelf, terwijl ik daar nog altijd stond te trillen, dat ik er gewoon voor zou gaan. Ik overliep alle instructies die m’n leraar me tijdens de training gaf. Eerst volledig ontspannen zodat ik goed geconcentreerd kon springen. Nu was het tijd voor het innemen van de juiste positie. Ik zorgde ervoor dat mijn tenen juist over de boord hingen. Dat wekte altijd een angstig gevoel bij me op. Het moment waarop ik hoorde te tellen was aangebroken. Zo zenuwachtig als een achtjarig jongetje begon ik te tellen. 3, 2, 1… NU!

Met een zo mooi mogelijk afgewerkte sprong, sprong ik de diepte in. Maar in plaats van goed geconcentreerd te blijven, begon ik te panikeren. Mijn dubbele salto ging compleet de mist in. Alsof dat nog niet genoeg was, begon ik om m’n as te draaien. Ik werd er erg draaierig van. Het gevolg was natuurlijk dat ik niet meer zag waar ik was. Tot op dat ene moment…

Justine won in de eerste graad.
Justine won in de eerste graad.© JL

Met een harde klap vloog ik tegen de rotswand aan. De draaiingen hielden meteen op en terwijl ik de lucht boven mij alsmaar verder zag verdwijnen, voelde ik hoe het bloed maar bleef stromen uit mijn hoofd. De wind schuurde als een woeste orkaan langs m’n kaken. Het was net alsof ik geen kracht meer had. Alsof de wind alles uit mij had gezogen. Alsof het laatste beetje moed zomaar mee met het bloed mijn hele lichaam verliet. Na een paar seconden, die nog nooit zó traag voorbijgegaan zijn, merkte ik op dat ik nog steeds vliegensvlug met heel mijn lijf tegen de muur naar beneden aan het vallen was. De vele pogingen die ik deed om weg van de klifwand te geraken, mislukten telkens opnieuw. Ik kon niet beschrijven hoe het voelde. Ik werd aangetrokken. Ja, dat was het juiste woord.

Uiteindelijk landde ik in zee. Het kille water ontnam me de adem. Plots zag ik een kind van een jaar of zes voor me verschijnen. Ik kon recht door het kind heen kijken. Het leek wel een geest. Voor ik goed en wel besefte dat dit teder kind mezelf voorstelde, zag ik iets voor m’n ogen voorbijflitsen. Het waren afbeeldingen van een eettafel met ouders errond. Mijn ouders! Hier klopte iets niet. Dit kon toch niet! Op deze plaats zag ik mijn ouders voor het laatst. Hoe dieper ik verdronk in het water, hoe meer oude gebeurtenissen ik voor me zag afspelen. Nu voelde het water niet meer koud aan. Ik was aan het genieten van het zweverig gevoel. En van al die mooie herinneringen. Zo zag ik hoe ik mijn communie deed. Hoe ik samen met mijn beste vriend aan het zwemmen was. Ik zag ook foto’s van m’n zusje. Ik miste haar nog altijd evenveel als toen. Af en toe zag of voelde ik enkele kleine visjes passeren. Wanneer ik een blik naar beneden worp, kwam ik oog in oog te staan met de prachtigste vissenkolonie ooit. Het was een mengeling van allerlei soorten vissen. Er waren vlindervissen, discusvissen, zebravissen en nog enkele anderen die me niet bekend waren. De onderwaterwereld is toch zo wonderbaarlijk!

Plots kwamen enkele mensen in een duikpak op me af. Eigenlijk wou ik helemaal niet terug mee naar boven. Naar de spanning en de angst. De angst om te springen. Ik had gesprongen en daar was ik blij om. Ik had die verschrikkelijke angst overwonnen. Ja, het was écht wel verschrikkelijk. Vanaf het moment dat ik in het water was beland, voelde ik die angst of pijn niet meer. Zelfs geen tikkeltje. Maar dat veranderde snel.

Het werd schemerig voor mijn ogen, ik kreeg geen lucht meer. De vele mooie herinneringen hielden op. Ik begon als een dolle stier rond me heen te slaan. Net op het moment dat ik iets te pakken kreeg, werd ik bewusteloos.

In mijn gedachten verzonk ik verder in het verleden, altijd maar verder en verder, dieper en dieper. Tot ik op een gegeven moment bij m’n geboorte kwam. Daar hield alles op. Ik kon niet meer verder graven. Over het leven vóór mijn leven herinnerde ik me niets. Helemaal niets.

Stilletjesaan begon ik me te realiseren dat ik me niet meer in zee bevond, maar ergens waar wel pijn en angst heerste. Ik zag een fel licht door mijn oogleden schijnen. Mijn ogen werden opengetrokken, maar een paar tellen later kon ik ze alweer sluiten. Stemmen tolden door mijn hoofd. En het ergste was dat het maar niet ophield. Er waren er steeds meer en meer. Na enkele minuten begon ik woorden te herkennen. De mensen schreeuwden door elkaar. Ze riepen om hulp. Ze hadden angst. Weer die vreselijke angst. Het doffe en kille geluid van angst. Het werd onderbroken door een tutend geluid. Het deed me denken aan een ziekenhuis. Waar was ik eigenlijk? Met alle kracht die ik in me had, opende ik mijn ogen. Het waren slechts fijne spleetjes, maar toch zag ik het. Ik was in een auto. Een ziekenwagen! Nu wist ik het weer! Ik was gevallen. Van de klif!

Mijn kracht nam langzaam maar zeker af. Ik hoorde niets meer. Behalve het getuut. Dat was ook het laatste wat ik hoorde.

Tuut…tuut…tuut…tuut…tuut…

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier