Over een klingelende tram en een halfnaakte jonge vrouw die naar me zwaaide

Het stukje Gent dat ik het vaakst heb gezien: het hellend vlak van de Jozef Platteaustraat. De pissijnen hebben we niet mee op de foto gezet. © Google Streetview
Frederik Jaques
Frederik Jaques Webredacteur

Als het op ‘Gentinneringen’ aankomt, verschil ik eigenlijk amper van veel andere West-Vlamingen: ik heb er gestudeerd, gefeest, vrienden gemaakt en op kot gezeten.

Tot daar de gelijkenissen, want toch zal elk verhaal op één of andere manier wel uniek zijn. Het hangt er van af hoe sociaal de andere kotgenoten – of jijzelf – waren, of je ook in een studentenclub zat (nope) en hoe hard je de focus op het studeren legde, dan wel of de pees er met de regelmaat van de klok af ging. In elk geval: ik houd niets dan goeie herinneringen over aan mijn drie jaren Arteveldestad.

Gent, dat was in het humaniora, daar ergens te midden West-Vlaanderen, een grote stad voor grote stadsmensen. Iets waar je met de klas al eens voor een culturele uitstap naar toe trok, en waar je tijdens die twee vrij uren snel naar de Veldstraat holde, want dat was het kloppend hart van de stad. Waarna de massale zoektocht naar de lokale McDonalds begon. Het was perfect inwisselbaar en had even goed Antwerpen of Brussel kunnen zijn op dat moment.

Op de wip tussen zesde middelbaar en eerste jaar hogeschool was ik er ook al eens, samen met vrienden, op de vooravond van Pukkelpop. We zouden enkele weken later samen Gent als onze nieuwe, tijdelijke thuisbasis krijgen, en trokken op verkenning. Naar de Overpoort, want dat was het kloppend hart van de stad. Waarna de massale zoektocht naar het lokale café met de grootste ambiance en de knapste meisjes begon.

Dat Gentverhaal was uiteraard niet zonder slag of stoot gekomen: samen met vader en moeder was die puberende jongeling van het platteland maanden eerder al door de Gentse binnenstad getrokken, hier en daar aanbellend om koten te bezichtigen en af en toe met de ogen te draaien. Om uiteindelijk in een heel netjes, maar behoorlijk klein kot te eindigen in de Jozef Plateaustraat. Het eerste jaar met uitzicht op het fietsenrek en de vuilniszakken op het koertje – “maar ge zit daar toch om te studeren hé, niet om door het raam te kijken!” – de twee volgende jaren een etage hoger, met zicht op de straat en het kruispunt met de Gezusters Lovelingstraat – en de vuile pissijnen schuin aan de overkant. In de namiddag kon de zon er heerlijk door de ramen schijnen. Toffe Gentinnering: raam open, en mij evenwijdig op de vensterbank zetten om wat te lezen of te blokken, terwijl beneden gebabbel voorbijwaaide en het verkeer af en aan reed. En in de verte het geluid van de klingelende tram.

Heerlijk plekje om te studeren of gewoon wat te chillen, terwijl de plezierbootjes door het smalle water voorbij voeren. Naar verluidt nu plaats gemaakt voor appartementen.
Heerlijk plekje om te studeren of gewoon wat te chillen, terwijl de plezierbootjes door het smalle water voorbij voeren. Naar verluidt nu plaats gemaakt voor appartementen.© Google Streetview

Zo’n stad leer je als student (uit)gaandeweg kennen. Door de verschillende locaties waar je hogeschool vestigingen heeft – van de Sint-Pietersnieuwstraat (recht tegenover d’Hoeve, aiai) over de Savaanstraat (op wandelafstand van ‘t Savaantje, aiai) tot de Oude Houtlei (geen café dicht in de buurt, aiaiai!). Door de verse klasgenoten en de kennissen van aan het thuisfront die, her en der in de stad verspreid, op kot zitten en al eens een feestje organiseren. Of gewoon, door vrije halve dagen met weinig omhanden en een fiets ter beschikking. Ik hield ervan om gewoon op mijn stalen ros – in mijn geval ook enigszins mijn roste staal – te springen en, de tramsporen en oneffen kasseien ontwijkend, door Gent te cruisen. Tot aan de Dampoort – even binnenspringen in de Music Man – over de volkse buurt van De Muide tot in het havengebied, bij de oude fabriek van Eskimo, waar ik met ‘Pablo Eskimo Bar’ de beste feestjes van mijn leven heb beleefd, tot terug nabij de Vrijdagmarkt, waar ik ervan genoot om in de ruime vintage tweedehandswinkel in de zijstraat verloren te lopen. Beetje bij beetje ontdek je wat zich waar bevindt, zoals die keer toen ik naar een kot wandelde, me baserend op een papieren stratenplan, en plotseling iets zag bewegen achter een raam. Ik keek en zag een quasi naakte jonge vrouw glimlachen naar me. Verward beantwoordde ik haar zwaaiende vingers met een beleefde hoofdknik en een ongetwijfeld schaapachtig lachje. Belgradostraat, check. Aangename kennismaking.

Op den duur maak je je de stad eigen. Je trekt al eens een Kristalnachtje door, je gaat voor de gein al eens chic tafelen, je zit met je drinkebroers en -zussen in het holst van de nacht al eens Vlaamse klassiekers te zingen op het hoge plateau onder een standbeeld in een park, tot de politie je er van af haalt omdat de buren nu toch écht wel graag zouden willen slapen of het eerder voor het Franse chanson hebben. Je stapt, je gaat inkopen doen, je slentert, je helpt toeristen de weg te vinden en hebt hun stadsplan daar niet voor nodig. Het dialect heb je niet onder de knie en dat zal ook nooit gebeuren, maar je voelt je wel thuis in die stad.

Maar dan loop je plotseling stage op een krantenredactie in Roeselare, ga je er deeltijds aan de slag en kom je alleen nog om de paar weken in Gent: sommige van je vrienden hebben een langer studieparcours af te leggen, en jij trekt op donderdagavond met plezier nog eens terug dat nachtleven in. “Omdat het kan.” Maar ook zij studeren, vinden werk, bouwen aan een gezin. En aan hun huizen, in het merendeel van de gevallen buiten het stadscentrum. Het thuisgevoel heb je opnieuw in je heimat, terwijl je met een vingerknip weer die buitenstaander bent geworden wanneer je na zoveel tijd nog eens in Gent terugkeert. Verkeerssituaties zijn veranderd, woningen vervangen door appartementen, cafés van eigenaar, naam en uitzicht verwisseld. Of verdwenen – The Frontline, iemand? Het doet zelfs een klein beetje pijn, alsof je van dat stukje identiteit bent bestolen.

Zingen bij een standbeeld: goed op pakweg Wapenstilstand, maar minder op gejuich onthaald in het holst van de nacht.
Zingen bij een standbeeld: goed op pakweg Wapenstilstand, maar minder op gejuich onthaald in het holst van de nacht.© Google Streetview

Nu zijn we dus even terug, voor een weekje. Vanop de Vlasmarkt zal ik geregeld de stad induiken, op zoek naar West-Vlaamse verhalen maar ook naar herkenningspunten van toen. Die spaghettizaak waar je kastaars van borden kreeg voorgeschoteld, de platenzaak op de hoek nabij de Vooruit, het kleine parkje onderaan de trapjes, met zicht op het water, waar plezierbootjes voorbij voeren terwijl ik er zat te blokken. Het hondentoilet waar we voor een video-opdracht op reportage gingen en ik Joris vooruit duwde, op zijn buik liggend op een skateboard, met de draaiende camera in aanslag en een hijgende hond nabootsend. En het vaste voetpadtraject van ‘zakman’, met de groene parka en de trits warenhuiszakken in beide handen, met daarin zijn volledige inboedel.

Op één of andere manier zal het toch een beetje als thuiskomen zijn. Als een oude jeugdvriend die tijdelijk en zonder verpinken een logeerkamer ter beschikking stelt. Waarvoor dank.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier