“Iedereen is hier al geweest, zelfs Quickie”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele gaat elke week op zoek naar de wijsheid in de kan. Deze week vond hij er in overvloed bij ‘In den Keizer’ in Kortrijk.

Haar café heeft geen sluitingsdag. Het leven heeft er ook geen. Zeven dagen op zeven is ze open. Maar die middag sta ik voor een gesloten deur. Een vaste klant die ook op de stoep staat te blinken, vindt het raar. “Ik ga toch eens langs achter kijken,” zegt ie. “Ge weet nooit dat er iets is gebeurd.” Jacqueline is op een leeftijd dat haar klanten evenzeer voor haar zorgen als omgekeerd. De geruststelling volgt al snel wanneer een auto voor de deur stilvalt : ‘Le mari de la coiffeuse’. Dat is de titel van een film met Jean Rochefort. Maar dit verhaal gaat niet over film, wel over een café. In de Dottenijsstraat ben je maar een boogscheut verwijderd van de taalgrens en dan durft er wel eens een woordje Frans in je taal te sluipen. Je kon me toch volgen? Ik had het over de man van de kapster. Gaby heet ie. Hij heeft Jacqueline in de vroege namiddag naar het kapsalon van zijn vrouw Jeanine gebracht en levert haar nu weer thuis af. Thuis is café ‘In de Keizer’. “Nee, het is niet gesloten,” zegt de kranige dame terwijl ze de sleutel in het slot omdraait. “Kom erin. Ik was met mijn haar.”

Waarmee ze niet bedoelt wat veel West-Vlamingen bedoelen als ze over iemand zeggen dat hij met zijn haar is. “Ge zijt snel,” zeg ik. “Ik bedoel niet ‘rap’, maar knap”. Jacqueline drukt zich uit in een sappig West-Vlaams. En dat is ook de taal die ze het best begrijpt. Ze steekt de deur open en er verschijnt een decor dat ons meteen naar lang vervlogen tijden terugbrengt.

Het is hier enkel glas, de planten kunnen hier ademen

“Ik ken Jeanine, de coiffeuse, en haar man al heel lang. We zorgen voor mekaar,” legt ze uit terwijl ze naar binnnen stapt. Eventjes verdwijnt ze om haar jas weg te hangen, maar zodra ze terug in het café verschijnt, en ze hoort dat ik haar verhaal wil optekenen, vertelt ze : “Ik woon hier al mijn hele leven. Dat was hier een boerderij,” en ze wijst naar de luchtfoto die achter haar hangt. “Toen stonden er nog niet zoveel huizen in de straat. En achterin was de koeiestal.” Ze loopt de deur in waarboven een bordje met ‘Koer’ hangt en troont me mee. “Kijk, waar die huizen staan was er land. En dat was de koeienstal.” Ze steekt haar kin uit naar het achterbouwsel dat geen moeite doet om te verbergen dat het zijn beste tijd heeft gehad. Een besef dat blijkbaar ook bij haar doordringt. Want ze stapt meteen weer binnen en zegt : “Kom. En doe de deur dicht.” Het valt op dat ze niet kan stilstaan. Zo zenuwachtig. “Achtentachtig,” antwoordt ze wanneer ik vraag hoe oud ze is. Ze pauzeert even en voegt er dan aan toe, “En een half. Ik ben de oudste cafébazin van Kortrijk. De burgemeester, Van Quickenborne, is hier persoonlijk bloemen komen afleveren. Op quatorze juillet, mijn verjaardag. Hij heeft gezegd dat hij terugkomt als ik op mijn negentigste nog café hou.” Ze is van plan er nog te staan.

“Ik heb een zoon en een dochter. Vooral van Greet heb ik veel hulp. Ze komt elke dag mijn frigo aanvullen. Kijk, dit heb ik vanmorgen al verkocht.” Ik moet mee naar de gang want daar staat een emmer met flesjes. “Greet draagt ‘s avonds de lege flesjes naar de kelder en brengt volle mee.” Ze trekt de gangdeur dicht en steekt de deur ernaast open. “Kijk, en hier was de épicerie.” Frans voor kruidenierswinkel. “Je ziet nog de deur van de winkel,” wijst ze naar de verste hoek. Nu is het de voorplek. Waar de stilstaande tijd wordt bewaard. “Mijn man Palmer heeft er destijds een ‘elektriekewinkel’ van gemaakt. Hij was elektricien. Maar hij is al lang dood. Vercruysse.” Ze spreekt het uit op zijn Vlaams en dan op zijn Frans : ‘Vercruwiesse’. En voegt er meteen aan toe : ‘Plus qu’il boit, plus qu’il pisse. Hij kweekte ook kippen. 3.000 hadden we er op een gegeven moment. En hanen. Voor gevechten.” Bij de opmerking dat dit nu niet meer mag, lacht ze : “Toen mocht dat ook niet.” En plots kijkt ze naar mijn flesje dat ik naast mijn versleten bierviltje heb neergezet. “En dat mag ook niet!”, klinkt het kordaat. “Je flesje op een kaartje. Altijd! Of anders.” Ze zwaait met een vliegenmepper als dreigmiddel. Geen vijf minuten kan ze stilstaan.

La vie en rose, ça fait quelque chose

Het ene moment toont ze een foto van haar zoon — ‘Ward, hij is schilder. Ken je hem?’ – het andere heeft ze het over de vele planten in haar café. ‘Die staan zo mooi omdat het hier nog altijd enkel glas is. Ze kunnen hier ademen. Het is daardoor dat ik ook zo goed blijf. Ik kan hier ook ademen.” Ze verdraagt geen stilte. Niet dat ze die vult met grote gedachten : ‘Rettekettet” toetert ze met haar mond. En er volgt een rijmpje : “La vie en rose, ça fait quelque chose. On s’en fou, les hommes qui n’ont pas des sous, et…’ Ze pauzeert even en waagt het er dan toch op : ‘Les femmes qui n’ont pas de trous.’ Iets over mannen met geld en vrouwen met een gat in. Er volgt een luide kreet die voor een lach moet doorgaan. ‘Compris?’ kraait ze. Let maar op met die schunnige taal, zeg ik. ‘Kijk naar Bart De Pauw.’ Ze kijkt me vragend aan. ‘Wie is dat?’ Ik neem de krant en toon haar de voorpagina. ‘Die is hier nog geweest,’ repliceert ze. Op de hoek van de toog rolt iemand de ogen : ‘In je tv zeker?’ Ze wijst naar een foto van haarzelf met Aimé Antheunis. “Iedereen is hier al geweest, zelfs Quickie.”

https://www.youtube.com/watch?v=y_SyvEn6rCQ

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier