“Scholen hebben er geen belang bij dat ze de speelbal worden van partijpolitieke profilering”

© BELGA
Carl Devos
Carl Devos Politicoloog en UGent-ambassadeur in West-Vlaanderen

Politicoloog Carl Devos trekt de boer op langs West-Vlaamse velden. Als ‘ambassadeur van UGent voor West-Vlaanderen’ moet hij de banden aanhalen tussen de universiteit en het economisch weefsel van onze provincie. Tweewekelijks brengt hij verslag uit van zijn kruistocht. In deze kolommen, op kw.be.

Nog zo’n 120 dagen. Nog zo’n 120 dagen en dan is het 14 oktober. De dag van de lokale en, op de verre achtergrond, provinciale verkiezingen. Op 31 augustus is de opmaak van de kiezerslijsten klaar, op 4 september worden de gewestelijke lijstnummers geloot, op 15 september moet de voordrachtsakte binnen, op 17 september worden de kandidatenlijsten voorlopig en op 20 september definitief afgesloten. Dat staat allemaal te lezen op de overzichtelijke website Vlaanderenkiest.be. Achter de schermen zijn besturen en partijen druk in de weer met de voorbereiding van 14 oktober. De kiezer zal die verkiezingen pas ontdekken na de zomervakantie.

In nogal wat partijprogramma’s of lokale discussies komt ook onderwijs rechtstreeks of onrechtstreeks aan bod. Bijvoorbeeld de veiligheid van schoolomgevingen, of de samenwerking tussen verschillende scholen in stedelijke sportinfrastructuur. In steden met hoger onderwijs – zeker waar verschillende kennisinstellingen actief zijn, zoals Brugge en Kortrijk – komt ook de rol van die instellingen in de verdere stadsontwikkeling aan bod. Welk onderwijs en onderzoek zullen Vives, Howest, KUL en UGent in die steden organiseren? Welke bouw- of ontwikkelingsplannen hebben ze? Dat is belangrijk voor het stedelijk weefsel: het brengt studenten, medewerkers en bezoekers naar de stad. Vooral die eerste hebben behoefte aan horeca of ‘cultuurbeleving’, dat moet in samenleving met de buurt gebeuren. Zijn er voldoende ‘koten’ voor de studenten? Een goed onthaalbeleid voor buitenlandse studenten en onderzoekers? Nieuwe gebouwen, activiteiten en hun bezoekers vormen soms een extra uitdaging voor mobiliteit, openbaar vervoer en parkeren. Enzovoort.

Kennisinstellingen hebben er geen belang bij dat ze het onderwerp, of de speelbal, worden van partijpolitieke profilering of strijd

De (hoge)scholen en universiteiten vormen een cruciaal onderdeel van de steden waarin ze actief zijn, het is dus aangewezen dat toekomstige beleidsmakers net als de huidige in overleg treden om dat samenleven tussen de stad en de kennisinstellingen met al hun volk goed te organiseren. Zoals stadsbouwers ook praten met ondernemingen die een impact hebben op het stedelijk weefsel, of met zieken- of cultuurhuizen die hun plek moeten krijgen, enzovoort. In deze fase van de politieke kalender, de snuffelfase, is het dus logisch en gezond dat er gesprekken zijn tussen partijen en kandidaten en al wie de stad doet leven, zoals kennisinstellingen. Maar dat is niet geheel zonder risico. Het vergt enige discipline en afstand.

De impact van de kennisinstellingen is in de eerste twee hoofdsteden van West-Vlaanderen wat minder uitgesproken dan in de derde, Gent, waar de UGent en hogescholen nadrukkelijker het stadsleven en -beeld bepalen. Maar ook in Brugge, en zeker in Kortrijk, is de betekenis van de kennisinstellingen voor het stadsleven niet gering. Regelmatig contacten waarin die samenwerking georganiseerd wordt, zijn dus essentieel. In respect voor ieders autonomie en rol.

Omgekeerd moeten kandidaten ook afstand houden, zodat ze nadien als beleidsmakers geen verkiezingsschuld moeten inlossen

Kennisinstellingen kunnen door politici gecontacteerd worden om hun verlanglijstje over te maken, met de belofte het mogelijke te doen. Zoals kandidaten op campagne dat wel vaker doen. Dat is uiteraard ook met de beste beleidsdoelstellingen, maar op zo’n momenten dingen partijen misschien vooral naar de gunst. Als kennisinstellingen hun (impliciete) steun of waardering uitspreken, straalt dat immers positief af op de kandidaten. Omgekeerd kunnen sommigen aan kennisinstellingen het moment rijp achten om zelf aan kandidaten te vragen wat zij voor hen kunnen betekenen. En zo een soort concurrentie tussen die lijsten organiseren met als inzet: wie kan ons het best ondersteunen?

Die verregaande verstrengeling tussen kennisinstellingen en de electorale strijd is ongezond en gevaarlijk. Ze leidt tot een (partij)politisering van die instellingen en hun onderlinge verhoudingen, opent de weg naar afhankelijkheid en subjectiviteit waar de politiek noch de kennisinstellingen beter van worden. Kennisinstellingen hebben er geen belang bij dat ze het onderwerp, of de speelbal, worden van partijpolitieke profilering of strijd. Omgekeerd moeten kandidaten ook afstand houden, zodat ze nadien als beleidsmakers objectief het algemeen belang dienen, en geen verkiezingsschuld moeten inlossen.

Kennisinstellingen moeten zich ver van de electorale strijd houden en die niet mee voeren of initiëren. Omgekeerd moeten politici de kennisinstellingen niet in hun electorale strijd betrekken. Het is een goede zaak dat de kennisinstellingen, zoals andere belangrijke lokale spelers, in alle transparantie vragen om in beleidsplannen aan bod te komen en voorstellen doen. Het is een goede zaak dat kandidaten laten weten hoe ze de rol van de kennisinstellingen in hun plannen zien. Maar het is belangrijk dat iedereen binnen zijn rol en positie blijft.

Na 14 oktober moet er immers geen 120 dagen, maar dik 2.100 dagen bestuurd worden, samen.