“Zelfs met Roeselaarse vrienden valt het me lastig om in de Arteveldestad West-Vlaams te spreken”

Maarten Boudry
Maarten Boudry Wetenschapsfilosoof

De Gentse filosoof Maarten Boudry is stilaan een ‘B.A.’. Met The A-Team heeft dat weinig te maken, maar het valt niet te ontkennen dat hij een ‘bekend academicus’ geworden is. De ‘intellectuele kleinzoon van Etienne Vermeersch’ mag in De Afspraak of op opiniebladen van kwaliteitskranten al eens duiden waarom we best kritisch mogen staan tegenover de islam of waarom enig argwaan jegens de pseudowetenschappen geen overbodige luxe is. En jawel, Maarten Boudry is ook een uitgeweken West-Vlaming. Voor KW heeft hij het over de haat-liefdeverhouding met… het West-Vlaams.

Mwoosljee of Mwoosjele? De lokale pompiers durven de twee pittoreske West-Vlaamse dorpen ook al eens verhaspelen. Ik ken het verschil als geen ander: in het tweede woonde mijn grootmoeder, in het eerste ben ik geboren. Zonder ziekenhuis zelfs, een authentieke thuisbevalling. Ik was de allereerste Moorsleedse telg bij de burgerlijke stand, met stamnummer 1.

Met mijn helderde aa’s en geprononceerde g’s en h’s werd uitgebreid gelachen

Mwoosljee (of toch Mwoosjele?)
Mwoosljee (of toch Mwoosjele?)© Flickr / roadconoisseur

Het vetgevooisde dialect van mijn geboortestreek – inclusief het subtiele spraakverschil tussen Moorslede en Moorsele – heb ik pas in de kleuterklas onder de knie gekregen. Van thuis uit sprak ik enkel Algemeen Beschaafd Nederlands, of iets dat daarvoor kon doorgaan, althans vergeleken bij de platte klanken van mijn klasgenootjes. Skwoon Vloms leerde ik dus the hard way, op de speelkoer (niet speelplaats). Veel keuze had ik niet: met mijn helderde aa’s en geprononceerde g’s en h’s werd uitgebreid gelachen. Ik had destijds slechts één vriendje, niet toevallig afkomstig uit Vlaams-Brabant. Door ons beider spraakgebrek, waren wij op elkaar aangewezen. Een heus jeugdtrauma (niet echt).

Mijn West-Vlaams werd te lange leste platter dan een gestoomwalste poldervlakte

De vruchten van deze harde inburgeringscursus lieten niet lang op zich wachten. Mijn West-Vlaams werd te lange leste platter dan een gestoomwalste poldervlakte. Bij voorkeur verkies ik het Izegems van moeders zijde, met haar heerlijke verbuigingen van ‘ja toch’ en ‘nee toch niet’: jakkedoe, jaggedoet, jazzedoet, jajedoet, jammedoen, etc.. Idem voor de reeksen beginned bij toetkedoe, kendoe, bakkedoe en bakkendoe.

Ik stap nog op in een station, maar stap weer af in de stoajse

Er is wel één voordeel. Omdat ik mijn West-Vlaamse dialect pas op latere leeftijd leerde, kan ik makkelijker de omslag maken. Sommige van mijn Gentse vrienden zijn verbaasd als ze horen dat ik van Roeselare afkomstig ben. Mijn thuisdialect zit hier in Gent, waar ik al tien jaar woon, een achterkamer van mijn brein. Zelfs met Roeselaarse vrienden valt het me lastig om in de Arteveldestad West-Vlaams te spreken. Maar als ik de trein van Gent naar Roeselare neem, draai ik ieveranst de schakelaar om. Ik stap nog op in een station, maar stap weer af in de stoajse. Ik praat niet langer, maar ik begin te klappen, uitzonderlijk zelfs koetnansies.

Maar deze week maak ik een uitzondering. De Vijfde Colonne van West-Vlamingen in Gent groeit mettertijd gestaag. Nu plannen ze zelfs een heuse invasie. Beter om dan toch mijn loyauteit te laten blijken, voor ik als volksverrader word weggezet. Scilt ende vrient! In Roeselare zouden we zeggen: sjkilt en moat. Kan dat ook door de beugel?