Dries Claeys (café Defoo): “Studeren was niets voor mij, café houden duidelijk wel”

Frederik Jaques
Frederik Jaques Webredacteur

Het café om de avond in te zetten en om uren later de nacht mee af te sluiten: ziedaar dé omschrijving voor de Defoo, het café op de hoek van de Kazernenstraat en de Sint-Amandstraat, op strompelafstand van de Overpoort en lekker dicht bij het knusse bedje ergens in de buurt van de studentenkoten. Een monoloog.

“Ik ben hier gekomen om te studeren en ik ben hier blijven plakken. Of beter gezegd: ik was hier ingeschreven om te studeren (lachje), want een grote student ben ik nooit geweest. Want we moeten daar eerlijk in zijn: ik zat veel liever op café en ik heb dan ook de brui gegeven aan mijn studies. Ik was nog erg jong toen ik met dit café begon, ja, en ik besef dat ik een risico nam. Het is dankzij mijn vader, die borg voor me wilde staan, dat ik de sprong kon wagen. Weg van Leke, bij Diksmuide, op mijn eigen benen in Gent.”

“Geen twee dagen tegen je goesting”

“De Defoo was op dat moment een rustig praatcafé, ik heb er meer een studentencafé van gemaakt. Op mijn manier wel: onenigheid wordt hier met woorden uitgepraat. Dat is al altijd gelukt, misschien heb ik ook wat mijn postuur mee (lacht). En ik heb er ook altijd al wat ouder uitgezien – vraag me niet naar mijn leeftijd trouwens, ik blijf daar liever wat mistig over. En weet je, ik heb twee broers die een stuk ouder zijn. Dat zorgt ervoor dat je jezelf op jonge leeftijd goed kunt verweren.”

West-Vlamingen hebben hier altijd al het grootste deel van het klantenbestand uitgemaakt, hoewel dat geen bewuste keuze van mij was. Een hele tijd ging het verhaal dat je er hier niet in kwam als je geen West-Vlaming was. Flauwekul natuurlijk. Maar ergens is het ook logisch: mijn café ligt netjes tussen de Overpoort en de wirwar aan straatjes met studentenkoten, hoofdzakelijk bevolkt door West-Vlamingen. De jeugd komt hier om ‘in te pilsen’ – al doen ze dat tegenwoordig steeds vaker al op hun kot en zijn ze al beschonken wanneer ze hier de avond inzetten – en nadien om af te sluiten. ‘Om te kijken hoeveel er nog bij kunnen.’ En ik, ik spreek hen van achter mijn toog aan in het West-Vlaams. Ik kan niets anders (grijnst). Ik pas me niet aan op dat vlak.”

“Intussen ben ik al een jaar of 14 bezig. Ik zou tien jaar ‘café houden’, en dan ‘zien’. Ik ben dus al vier jaar ‘aan het kijken’, maar ik ga nog wel even door. Als je als cafébaas twee dagen op rij tegen je goeste achter je toog staat, dan kan je beter stoppen. Maar dat heb ik nog nooit gehad. Terwijl ik wel dubbele dagen leef: in rustige weken draai ik zo’n 80 uren, in drukke periodes tot 110 uren per week. En ik drink veel water en veel melk, maar ook graag pintjes. Mijn dokter tapte eens bloed en zei dat ik er geld kon van maken, zo gezond blijk ik nog. Maar ik heb toch het voorgevoel dat dit leven zich ooit moet wreken, dat ik op een dag mijn klopke zal krijgen. Maar dan denk ik: je bent goed opgekweekt, met verse groenten en zelf gekweekt vlees in je talore. Dan kan je er precies beter en langer tegen.”

Dries Claeys (café Defoo):

Het café heeft er wel voor gezorgd dat ik niet meer samen ben met mijn vrouw. We zijn in volle vriendschap uit elkaar gegaan, maar zij wilde de volgende stap zetten: weg van het nachtleven, tijd voor een gezin en zo. Ik heb haar gezegd dat ik haar dat niet kon geven, en dat ze beter een man kon zoeken met wie ze die droom wel kon realiseren. Wat heeft ze aan een man die maar drie, vier uren per nacht slaapt en dan overdag ligt te ronken? Neem me nu mijn café af, en ik val in een gat. Soms denk ik wel eens aan later, maar ook dan zou ik nog iets in de horeca doen. Een soort ‘weekendcafeetje’ in de Westhoek, of zo.”

“Nog altijd achter diezelfde toog”

“Anderen zijn intussen wel al gesetteld. Soms zie ik die vroegere klanten nog wel eens terug, wanneer ze met hun gezinnetje een dagje Gent komen doen. Ze springen binnen, staan ervan versteld dat ik hier nog altijd achter die zelfde toog sta. Ze nodigen me uit naar hun babyborrels, naar hun trouwfeesten… Velen zijn echte vrienden geworden.”

“Of de jeugd van nu anders is dan die van pakweg vijftien jaar geleden? Zeker weten. Ze zijn mondiger geworden, beter op de hoogte van alles, maar tegelijk missen ze ‘rikkegroate’. Als ik eens mijn stem verhef, dan staan ze aan de grond genageld. Niet dat ik dat zo vaak doe hoor: zoals gezegd los ik het liever op met een kwinkslag. Dan ben je ‘hun maat’.”

(FJA – Foto’s FJA)