Gwy Mandelinck schrijft boek over wat er zich in de coulissen van de poëziezomers van Watou afspeelde

Foto BC
Redactie KW

Het eerste manuscript is zo goed als klaar. “Maar er moet nog veel worden bijgeschaafd”, waarschuwt dichter Gwy Mandelinck in een interview met Krant van West-Vlaanderen.

Gwy begon aan het ‘dagboek’ toen hij in het najaar bij een val zijn pols brak. “Ik kon niet anders dan alleen maar schrijven. Ik ben naar mijn werkkamer boven getrokken en ben beginnen te schrijven. Uren aan een stuk door. Schrijven, schrijven, als een bezetene. Tot mijn duim ervan pijn ging doen. Ik schrijf alles met de hand. De inkt stroomde als een waterval over mijn blad,” vertelt Gwy.

Dagboek

Het resultaat is een soort dagboek. Over de jaren in Watou. Geen overzicht van wie en wat allemaal deel uitmaakte van de poëziezomers, maar wel over wat er zich in de coulissen afspeelde.

Over hoe de eerste ontmoeting met Jan Fabre ei zo na verkeerd liep. “Ik had me vergist van huisnummer en verloor bij het zoeken meer dan een uur. Ik dacht dat ik het mocht vergeten, maar Fabre had gewacht, zo’n anderhalf uur…”

Afgebeuld

“Jan Fabre en Jan Hoet, dat was echt beulen voor mij. We konden oeverloos discussiëren en zij konden doorgaan, desnoods tot vijf uur in de ochtend. En om negen uur ‘s ochtends waren zij er weer. Ik kon dat niet. Ik had mijn slaap nodig”, vertelt Gwy Mandelinck.

De poëziezomers brachten elk jaar hun eigen verrassingen, miserie en troost mee. “Die zomers wekten in mij ook altijd een gevoel van onzekerheid los. Zullen we er op tijd raken? Krijgen we het financieel rond? Zijn we voldoende vernieuwend? Al die belangstelling van de media het tv-journaal kwam langs, in de Nederlandse pers werden pagina’s over Watou geschreven maakte ons wel eens bang,” vertelt Gwy Mandelinck.

Met bluts

De laatste poëziezomer, de 28ste – “Ik had er eigenlijk graag 30 gemaakt, maar goed, dat is dus niet zo gelopen”, zegt de dichter – verliet hij niet zonder blutsen. Letterlijk. “Toen ik de deur van ons huis daar in Watou dichttrok en in de wagen stapte, sloot ik mijn ogen, reed weg en… botste,” vertelt Gwy Mandelinck.

Het verhaal over Watou, over de vriendschappen met de Nederlandse dichter Rutger Kopland, met Hugo Claus, met Jan Fabre en niet in het minst met Jan Hoet – “Als we discussieeerden, gebeurde dat vaak in een regen van ons eigen speeksel” – is zo goed als af. Er is bij de uitgeverijen heel wat interesse voor de uitgave van het boek. “Maar er moet nog worden aan geschaafd. Ik laat me niet opjagen. Door niemand,” weet Gwy Mandelinck. Wanneer het boek in de winkel ligt, is nog niet bekend.

(JG, foto’s BC)

Het interview met Gwy Mandelinck verschijnt van de week in Krant van West-Vlaanderen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier